door:
Op 30 maart jongstleden is op de respectabele leeftijd van 88 jaar onze collega en vriend
Jan Verster overleden.
Na terugkomst uit een Duits werkkamp in de tweede wereldoorlog begon Jan Verster in 1946 een studie voor bouwkundig ingenieur aan wat toen nog heette de ‘Technische Hogeschool’ in Delft. Na een paar jaar stapte hij over naar de Academie van Bouwkunst in Arnhem, waar hij zijn VBO-diploma haalde, en later naar de Academie in Amsterdam waar hij zijn opleiding tot architect afrondde. Overdag werkte hij daarnaast bij verschillende architectenbureaus. Hij trouwde met Trees Kaars Sijpesteijn en kreeg met haar vier kinderen, de zoons Sieuwert en Ernst en de dochters Marceline en Anette. Het gezin woonde aanvankelijk in Amsterdam en verhuisde later naar Ouderkerk. In het huis aan de Amstel dat zij daar lieten bouwen woonden zij nog toen Jan overleed.
Jan’s werkenlijst als architect vermeldt aanvankelijk vooral particuliere woningen en verbouwingen. Zijn praktijk kreeg vleugels toe hij medio jaren vijftig de zwavelzuurfabriek Ketjen in Amsterdam Noord als klant en opdrachtgever overnam van Ben Merkelbach, die toen Stadsbouwmeester werd van Amsterdam. Zoals veel bedrijven in die tijd ging het Ketjen voor de wind. Er werd voortvarend geïnvesteerd in nieuwe productieprocessen en de daarvoor benodigde fabrieksgebouwen. Daarbij stonden een verzorgde werkomgeving en goede personeelsvoorzieningen centraal. De architect had een dienende en volgende rol: hij verzorgde de ‘jas’ rond de door procesingenieurs ontworpen fabrieksopstellingen, vol met ketels en leidingen. Voor Jan waren dat opdrachten waarin hij zich kon uitleven: krachtige grote volumina die hij met enkele eenvoudige ingrepen een grote zeggingskracht kon meegeven. Een hoogtepunt werd de roetfabriek in Pernis bij Rotterdam, die Ketjen liet bouwen in samenwerking met het Amerikaanse bedrijf Carbon Black: een verzameling robuuste gebouwen, geheel bekleed met zwart gebitumineerde geprofileerde staalplaat met waar nodig horizontale raamsleuven. De dakranden en de raam- en deurkozijnen waren helder wit en de toegangsdeuren felgeel. Alles werd bijeengehouden door strakke asfaltwegen in een fraai groen grastapijt. Een complex waar iedereen trots op was en dat daarom perfect werd onderhouden. Groot was dan ook de ontnuchtering toen de Amerikaanse partner bij een bezoek ter plaatse in woede ontstak, juist vanwege die uitstraling: de klanten zouden kunnen denken dat de concurrent, die iets verderop een roestig golfplaten-complex had neergezet, het product veel goedkoper zou kunnen leveren.
Toen ik in 1958 als pas afgestudeerd bouwkundig ingenieur het bureau Verster binnenkwam was dat gevestigd in een art-deco woonhuis aan de Roemer Visserstraat, vlakbij het Vondelpark. Jan zat achter een grote witte tafel in wat ooit de woonkamer was geweest, samen met Hanneke Rueter, zijn secretaresse. In dezelfde ruimte stonden twee grote tekentafels. Achter één daarvan stond Wim Quist, student aan de Academie in Amsterdam, de andere tekentafel was mijn plek. Boven, op een slaapkamer en een badkamer, stonden drie tekenaars. Mijn eerste klus was een huis voor oom Piet Donk, Delfts hoogleraar interieur. Jan liet niet meer bij mij achter dan wat eerste studies waar hij zelf niet tevreden mee was en was veel weg voor besprekingen, Als hij er wel was, was hij druk met telefoneren en het dicteren van brieven aan Hanneke. Betrokkenheid bij ontwerpen bestond vooral uit het maken van 6B-schetsen en het praten met de tekenaars. Wim Quist en mij liet hij broeden op ontwerp- en detailleerproblemen zonder daarin sturend op te treden. Wim studeerde na enige tijd af , trouwde met Hanneke Rueter, en startte zijn eigen praktijk in Rotterdam. Ik had bij aankomst met Jan afgesproken dat ik de opdrachten die ik zelf kreeg in het bureau kon uitvoeren onder eigen naam.
Toen Jan’s opdrachtenportefeuille zich na enige tijd verbreedde met naast industriële projecten onder meer ook projecten in de gezondheidszorg, begon het bureau snel te groeien, en verhuisde het naar een huurpand aan de Keizersgracht. Bij het opzetten en inrichten van het nieuwe kantoor was Jan in zijn element . Met grote vaardigheid en aandacht zorgde hij voor een heldere en aangename werkomgeving. Zijn eigen kamer aan de gracht spande daarin de kroon, een oase van groene kamerplanten met als piece de milieu een omvangrijk laag houten ladenblok bekleed met wengé-fineer. Aan de raamzijde daarvan de witte werktafel en aan de andere zijde een tekentafel en een al even grote witte vergadertafel waaraan gasten werden ontvangen en waaromheen de periodieke bureauvergaderingen plaatsvonden. Als hij er was zat Jan er als een spin in zijn web, liet medewerkers naar zich toekomen, en hield alles goed onder controle. Ik zat, eerst alleen en later met Joost Cannegieter, die inmiddels ook was toegetreden als medewerkend architect, op een rustige zolderkamer aan de gracht en kon mij daar goed concentreren op het ontwerpwerk. In het bureau hadden wij als drie architecten ieder onze eigen projecten met daarvoor de volle verantwoordelijkheid tot en met de uitvoering. Er was geen chef de bureau zoals bij traditionele architectenbureaus. Dat is in later jaren ook bij de toetreding van andere collega’s zo gebleven.
Uiteraard werden al snel gesprekken gevoerd over een mogelijke associatie, maar die leidden niet direct tot resultaat. Pas na een paar jaar bereikten wij overeenstemming en werd een maatschap opgericht onder de naam Verster Dijkstra Cannegieter.
Joost Cannegieter begon na enige jaren een eigen bureau in het oosten des lands en zijn plaats in de maatschap werd ingenomen door Ben Loerakker die een snel groeiende eigen praktijk inbracht in de sociale woningbouw. In diens voetspoor volgde later Hendrik Battjes met wie hij in vroeger jaren had samengewerkt in het bureau van Bodon en die nu de taak kreeg van woningbouwcoördinator in het bureau. Mede als gevolg van de woningbouwportefeuille zette de groei door en steeg het aantal medewerkers met tientallen. In 1970 trad de pas afgestudeerde Hans Ruijssenaars toe als medewerkend architect. Het pand aan de Keizersgracht werd te klein en het bureau verhuisde in een aantal fasen naar de Prinsengracht, waar twee panden werden gehuurd en onderling verbonden. Ikzelf besteedde sinds 1969 een deel van mijn tijd als hoogleraar aan het onderwijs aan de Afdeling der Bouwkunde van de TU-Delft
Groei gaat niet vanzelf en brengt problemen met zich mee. Zeker voor architecten geldt dat zij niet makkelijk zijn in te passen in een strakke organisatie. In een bureau als de Architectengroep waar veel studenten van de Academie van Bouwkunst werkten, was de spanning tussen de ambities van medewerkers en de eisen van een op realisatie van projecten gerichte hiërarchische organisatie steeds aanwezig, ondanks de over het algemeen goede werksfeer. In de tumultueuze jaren zeventig gaf dat aanleiding tot een ingrijpende reorganisatie: de maatschap van architecten werd omgezet in een besloten vennootschap onder de naam Architectengroep VDL. De aandelen daarvan werden overgedragen aan een stichting met diezelfde naam waarvan het bestuur bestond uit het voltallige personeel, met een gelijke stem voor iedereen. De architecten werden directeur van de maatschap en Hendrik Battjes, kreeg de positie van zakelijk directeur. De aldus gevormde cyclische organisatie werkte goed en nam in het bureau veel spanningen weg.
Zelfs de stresstest van de crisis in het begin van de jaren tachtig – de helft van het personeel moest toen het bureau verlaten – werd met glans doorstaan. De nieuwe bureaustructuur maakte het mogelijk voor Kees Rijnboutt, toen adjunct-directeur volkshuisvesting bij de gemeente Amsterdam, om vanuit zijn ambtelijke positie bij de gemeente in loondienst over te komen. Bij zijn komst kregen hij en Hans Ruijssenaars de formele positie van architect met alle daarbij behorende integrale verantwoordelijkheden voor projecten die hoorden bij de opzet van het bureau. Het werk van het bureau kreeg daarmee een veelkleurig karakter, wat niet altijd bijdroeg aan de herkenbaarheid. Jan Verster liet de reorganisatie over zich heen komen en werkte er loyaal aan mee.
Toen ik in 1979 werd aangesteld als rijksbouwmeester verliet ik het bureau, om die functie te kunnen combineren met mijn taak in Delft. Hoe alles daarna met Jan in het bureau is verlopen heb ik niet van dichtbij meegemaakt. Feit is dat hij medio jaren tachtig het bureau verliet en met de opdracht voor een kantoorgebouw voor de NCRV in Hilversum overstapte naar het bureau EGM in Rotterdam, waar hij dat project realiseerde.
Jan Verster was een ambitieus architect, met tegelijkertijd grote twijfels over zijn eigen werk. Zijn onmiskenbare gaven als ontwerper kwamen met name tot hun recht bij projecten als particuliere woonhuizen, verbouwingen, interieurs en – merkwaardig genoeg – fabrieksgebouwen. Zo was zijn hand duidelijk herkenbaar in de vele projecten voor Ketjen / Akzo in Amsterdam, Rotterdam en Hengelo, maar ook in de restauratie van de werf Kromhout in Amsterdam en in het inmiddels verdwenen interieur van het Amsterdamse Scheepvaartmuseum, een opdracht waarin hij zich als gepassioneerd zeiler en liefhebber van schepen volledig kon uitleven. Voor gecompliceerde opgaven, zoals het kantoorgebouw voor Akzo en het campuscentrum van de TH-Twente, werkte hij samen met anderen in het bureau, onder wie de aankomend architecten en toen nog academiestudenten Jaap Drenth en Tom van de Pol. Zijn eigen huis in Ouderkerk, waaraan van de Pol ook meewerkte, toont zijn gevoel voor een bourgondische levensstijl, vooral in de manier waarop hij het met zijn familie bewoonde. De Rangerover voor de deur en de zeilboot voor de wal voltooiden dat beeld van bon vivant waarmee hij veel mensen voor zich innam.
Ik heb Jan meegemaakt in een periode waarin hij als stichter van grote betekenis is geweest voor de opbouw van de Architectengroep. Zijn Trees is hem daarbij achter de schermen tot grote steun geweest. Hij blijft in mijn herinnering vooral als een goede vriend en als sparring partner, niet alleen in het bureau maar ook op de schermloper.
Tjeerd Dijkstra